Toen ik nog bij mijn ouders woonde keken we niet alleen naar vogels, we kweekten ook vogels. Dat lijkt een vreemde combinatie en dat is het ook. Mijn vader had toen de eigenaardige gewoonte, wellicht uit een soort van schuldgevoel, een kanarie die nog maar één of hooguit twee dagen had te leven los te laten in de vrije natuur. Zo kon hij nog even van zijn vrijheid genieten, zo redeneerde hij.
Zo ook op die regenachtige dinsdagmiddag. Mijn vader liet achter in het park een terminale kanariegele kanarie los. Toen mijn vader zich omdraaide om naar huis te gaan, zag hij in een flits iets voorbij schieten en hoorde hij kort daarna een doffe plof. Een vrouwtje sperwer zat bovenop de arme kanarie en doodde haar met haar messcherpe klauw. Zo kwam er een bruut einde aan de korte vrijheid van deze kanarie.
Er bestaat een dramatisch mooi Duits verhaal van Manfred Kyber over een vogel die woonde in een te klein kooitje. Jaren gingen voorbij en elk najaar droomt deze vogel er van om eens de trektocht naar het zuiden te kunnen maken. Vooral op dagen als er veel kraanvogels overtrekken wordt het deze vogel te veel. Elke dag hoopt hij dat zijn gevangenis een keer open zou blijven staan. En dat moment komt.
Het is een zonovergoten dag in september. De vogel wordt gevoerd en zijn eigenaar vergeet de kooi dicht te doen. De vogel kan het eerst niet geloven, hipt wat onwennig heen en weer, maar dan hipt hij op de rand van het openstaande deurtje en ruikt zijn vrijheid. Hij slaat zijn vleugels uit en vliegt de vrije wereld in. Althans, dat probeert hij.
Het vliegen is zwaar geworden en met moeite haalt hij nog net de eerste de beste boom. Wat blijkt, door het jaren stilzitten is het spierweefsel van zijn vleugels slap geworden. Verward fladdert de arme vogel terug naar zijn kooi, waar hij zonder levenslust en vooral zonder hoop nog datzelfde najaar sterft.
Aan die arme kanarie en die vogel uit dat Duitse verhaal moest ik denken toen ik die ouwe baas bezocht. Hij woont op een boerderij en op zijn erf heb ik een seizoen lang een bosuilenechtpaar gevolgd en gefotografeerd. In zijn bijkeuken hangt een kooi met een opmerkelijke vogel er in. In het te kleine kooitje zit een sijs. En of deze sijs al niet genoeg gestraft is met zijn te kleine behuizing heeft de vogel ook nog eens een enorme wrat op zijn linkerpoot. Volgens die ouwe baas zit de sijs al veertien jaar in zijn kooi en zijn wrat heeft hij al een jaar of tien.
Als die ouwe baas even naar binnen is en ik alleen bij de sijs ben schiet de gedachte door mijn hoofd de kooi van de vogel open te zetten. Ik denk dan aan dat dramatische verhaal, hoe graag die vogel vrij wilde zijn, maar ook hoe hopeloos hij was toen bleek dat hij niet meer in staat was om te vliegen. Ook schiet het lot van de kanarie door mijn hoofd. Op het moment dat ik de kooi toch wil openzetten, hoor ik gestommel in de gang en is de ouwe baas terug. Mijn kans de vogel los te laten is verkeken. Ik voel me slap en geen held. De sijs lijkt me verwijtend aan te kijken.
Als ik een half jaar later weer eens langsfiets om te vragen of hij de bosuilen nog wel eens ziet, zie ik de te kleine kooi in de tuin liggen. Zonder sijs. ‘Goh’, zeg ik tegen de ouwe baas, ‘is je sijs met zijn wrat dood?’ ‘Nee’, zegt hij geërgerd, ‘hij is weggevlogen. Ik heb de kooi blijkbaar een keer open laten staan want op een dag trof ik een lege kooi met een geopende deur’. ‘Ach’ zeg ik schijnheilig.
Wat zou er gebeurd zijn met deze sijs? Zou hij net als in dat Duitse verhaal niet verder zijn gekomen dan de eerste boom? Zou hij daarna zijn opgevreten door de kat van de buren? Of wellicht wel zijn geslagen door een sperwer? Waarom weet ik niet, maar ik hoop op dat laatste…