Als ik in mijn schuiltent zit te wachten op de dingen die (meestal niet) komen gaan, heb ik alle tijd om eens goed na te denken. Dat is goed voor een mens, zegt men, dan kan hij zijn gedachten ordenen. Toch betwijfel ik of dit altijd wel even gezond voor mij is. Ik kom namelijk soms tot vreemde parallellen.
Na de dood van mijn buurvrouw leefde mijn buurman op en bleek hij een aardige man te zijn. Tot die tijd was hij altijd een beetje nors, net als zijn gevaarlijk ogende vrouw. We waren geen vrienden en al helemaal geen goede buren. Maar mijn buurman was nooit zo nors als zijn vrouw. Ergens wist ik het: mijn buurman is een aardige vent. Mijn gevoel bleek te kloppen, we kregen later een goede band en waren prettige buren. Ik vond het dan ook jammer toen hij na een paar jaar verhuisde naar een verzorgingstehuis.
Hetzelfde heb ik meegemaakt met mijn opa. Mijn opa werd een bovengemiddelde toffe peer na het overlijden van mijn oma. En ook hier wist ik vroeger al dat hij aardiger was dan hij zich voordeed. Als kind voelde ik dat aan.
Ik dacht aan mijn buurman en mijn opa toen ik in mijn schuiltentje zat bij een paartje sperwers. Manlief deed de boodschappen en kwam zo af en toe met een prooi aangevlogen. De kijvende vrouw zat op haar nest met een norse blik en vloog haar man schreeuwend tegemoet als hij op hun vaste overdrachtstronk landde. Hij mocht natuurlijk niet op het nest komen, dat was tegen haar regels. Manlief moest ook gelijk weer op jacht als hij zijn prooi had overgedragen, dat bleek uit alles. Hij was zichtbaar bang voor zijn vrouw.
Hij leek me gemeend aardig. Hij had niet zo’n felle blik en zelfs een vriendelijke uitdrukking op zijn gezicht, zo meende ik te zien. Hij overwoog zelfs vegetariër te worden, fantaseerde ik. Maar nee, dat wilde vrouwe sperwer natuurlijk niet.
Een aardige vent die sperwer man. Dat voelde ik aan. Net zoals ik dat bij mijn buurman en bij mijn opa had aangevoeld…