Wij, moderne mensen, denken dat het kijken naar zeldzame vogels door ons is uitgevonden. Niets is minder waar. In de tijd dat de spreekwoorden en gezegdes werden bedacht, werd er al naar rariteiten geloerd. Ten minste, dat neem ik aan. ‘Een vreemde eend in de bijt’ moet betrekking hebben op een rariteit. Al vanaf dat ik een ukkie was, fantaseer ik welke eendensoort er in dit gezegde wordt bedoeld.
Lang dacht ik aan krooneend, een in mijn kinderjaren voor mij onbereikbare soort. Later dacht ik er anders over. Er verscheen namelijk een foto in Dutch Birding van een Stellers eider in een wak (Flevopolder, 1987). Dat moest het zijn geweest! Maar ja, op basis van één foto is het lastig conclusies trekken.
Als ik het anderen vraag, kijken ze me raar aan; waar maak je je druk om? Tja, daar zit wat in. Max ga ik het niet vragen, die zal antwoorden: buffelkopeend of kokhals- alias kuifzaagbek. Nee, op dat antwoord zit ik niet te wachten.
Het zou ook kunnen zijn dat het bij dit gezegde helemaal niet gaat om een zeldzame eend. Zoiets als bij het gezegde: de mussen vallen van het dak. Wat blijkt, het gaat hier helemaal niet om onze huiselijke mus, maar om mos dat van het dak valt als het warm is. Wellicht was het gezegde ‘een vreemde eend in de bijt’ oorspronkelijk heel anders, namelijk: ik ben een vreemde eend die bijt!
Om welke bijtgrage eend zou het dan zijn gegaan?